19076 |
knoest |
knoest:
knoes (L433p Nieuwstadt)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
knofloof:
u-klank als in Duits Luft
knuflouk (L433p Nieuwstadt)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kotjes:
keutjes (L433p Nieuwstadt),
kuiltjes:
kuulkes (L433p Nieuwstadt)
|
De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)] || deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoup (L433p Nieuwstadt),
knǫwp (L433p Nieuwstadt),
N62,065b - Soorten: bokseknuip, hummesknuipke.
knoup (L433p Nieuwstadt)
|
een knoop [N 59 (1973)] || Hoe noemt U: een knoop in het algemeen [N 62 (1973)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
18425 |
knoopsgat |
knoopsgat:
knoupsgaat (L433p Nieuwstadt),
knǫwps˲gāt (L433p Nieuwstadt)
|
Gat, spleetvormige opening in een kledingstuk enz., waar men een knoop door kan halen om het te sluiten. Het knoopsgat bestaat uit een rechte snede, met aan de voorkant een peervormig nestelgaatje. Dat nestelgaatje moet 3 millimeter in doorsnee zijn. Het knoopsgat moet altijd 3 à 4 millimeter groter zijn dan de middellijn van de knoop welke er door moet komen. Als het knoopsgat ingesneden is, moet men het omwerken met de omslagsteek (Papenhuyzen III, pag. 16-17). [N 62, 40; Gi 1.IV, 41; MW; monogr.] || Hoe noemt U een knoopsgat? [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
28923 |
knoopsgatenbeitel |
knoopsgatenbeits:
knǫwpsgātǝbęjtš (L433p Nieuwstadt)
|
Instrument voor het uitponsen van knoopsgaten. Elk beiteltje heeft de grootte van een knoopsgat; men moet er dus verschillende hebben al naar gelang de grootte van de knoopsgaten (Papenhuyzen III, pag. 12). De informant van Q 83 merkt op dat veel kleermakers in plaats van de knoopsgatenbeitel vroeger de knoopsgatentang gebruikten. [N 59, 29a]
II-7
|
28895 |
knoopsgatenmachine |
knoopsgatenmachine:
knǫwpsgātǝmǝšin (L433p Nieuwstadt)
|
Naaimachine die men gebruikt voor het naaien van knoopsgaten. De informant van L 271 merkt op dat knoopsgatenmachines pas na de Tweede Wereldoorlog verschenen zijn. [N 59, 17d]
II-7
|
29002 |
knoopsgatensteek |
knoopsgatensteek:
knǫwpsgātǝštēk (L433p Nieuwstadt)
|
Steek voor het maken van knoopsgaten. Men steekt de naald in achter het paskoord of de pasdraad, welke achter de kant van het knoopsgat wordt gelegd en met de linkerhand vastgehouden, en alvorens de naald weer uit te halen slingert men de draad van links naar rechts om de naald heen. Wanneer de draad wordt aangehaald, ontstaat daardoor op de kant van het knoopsgat een nopje. Deze nopjes moeten elkaar aanvullen en regelmatig opvolgen (Gerritse, pag. 47). Er zijn verder diverse soorten knoopsgatensteken. Zie afb. 42. [N 59, 63; N 62, 16a]
II-7
|
28926 |
knoopsgatentang |
knoopsgatentang:
knǫwpsgātǝtaŋ (L433p Nieuwstadt)
|
Tang waarmee men in één keer een knoopsgat kan uitknippen. Tussen de beide grepen van de tang bevindt zich een veer. Het onderste plaatje is aan de binnenzijde voorzien van een verhoging van hard metaal en het bovenste plaatje van een kokertje dat dient tot insnijding van het knoopsgatenrondje (Gerritse, pag. 25). Papenhuyzen (III) zegt niets over de knoopsgatentang, maar toont een tekening van een verstelbare knoopsgatentang (pag. 11). Ook de informant van Q 83 spreekt over een verstelbare knoopsgatentang, waarvan het verstelbare gedeelte het ø̄blokø̄ genoemd wordt. De informant van Q 121c geeft een platte knoopsgatentang zonder rondjes aan. De informanten van L 265 en Q 198 hadden geen tang of kenden deze niet. Zie afb. 22. [N 59, 30b; N 59, 16d; N 59, 29a]
II-7
|