27697 |
loonkantoor, loonhal |
loonbetalingkantoor:
loonbetalingkantoor (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
loonhal:
loonhal (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Wilhelmina])
|
Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977]
II-5
|
27574 |
loonzakje |
loontuitje:
lōntȳtjǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
loonzakje:
lōnzɛkskǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Volgens de informant van Q 15 was het loonzakje al vroeg in onbruik. De arbeider kreeg daarna van zijn opzichter een loonstrookje en tegen inlevering hiervan werd zijn loon uitbetaald. [N 95, 980]
II-5
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
sjeut (L433p Nieuwstadt)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29023 |
losse naad |
losse naad:
losǝ nǭt (L433p Nieuwstadt)
|
[N 62, 28; MW]
II-7
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlonder (L433p Nieuwstadt)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28253 |
losvloer |
losvloer:
losvloer (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De plaats waar de mijnwagens uit de liftkooi worden gelost. Bij de hoofdschachten bevindt zich de losvloer in de schachttoren, bij blinde schachten is de mijngang die bij het bovenste gedeelte van de schacht uitloopt meteen de losvloer (Vanwonterghem pag. 187). [N 95, 691; monogr.; Vwo 484; Vwo 655; Vwo 767]
II-5
|
28128 |
loszittende gesteentebank |
loszittende gesteentebank:
ǫszetǝndǝ gǝštęjntǝbaŋk (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zerk:
zɛrk (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een gesteentebank in het dak die neiging vertoont neer te vallen en die daardoor gevaar oplevert. Wat betreft het woordtype "zerk": Lochtman (pag. 81) zegt dat de gesteentebank er inderdaad uitziet als het deksel van een doodskist. De bank zit met de platte kant naar beneden en bevindt zich in een situatie die het plotseling loslaten zeer bevordert. [N 95, 897; monogr.; N 95, 529]
II-5
|
22400 |
loten |
loten:
laote (L433p Nieuwstadt)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29097 |
lubberen |
slobberen:
šlø̜bǝrǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Te ruim zitten of vallen van een kledingstuk. [N 62, 26c]
II-7
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
luchbelon (L433p Nieuwstadt)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|