28169 |
luchtcirculatie |
loftcirculatie:
lo.fserkǝlāsi (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De circulatie van de lucht door de ondergrondse werken. [N 95, 210]
II-5
|
27211 |
luchtdeur |
loftdeur:
lofdø̄r (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Houten of ijzeren deur waarmee de luchtstroom ondergronds geregeld kan worden. [N 95, 214; monogr.; Vwo 485; Vwo 862]
II-5
|
28186 |
luchtdoorhouw, luchtdoortocht |
loftdoorslag:
lofdōršlāx (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Kleine mijngang in de koollaag die uitsluitend dient voor ventilatiedoeleinden. [N 95, 217; N 95, 182; N 95, 538; monogr.; Vwo 486; Vwo 490]
II-5
|
28047 |
luchthamer |
afbouwhamer:
āfbuwhāmǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De door samengeperste lucht aangedreven hamer waarmee de houwer in de pijler de steenkool delft. [N 95, 808; monogr.; N 95, 760 add.; Vwo 30; Vwo 487; Vwo 598; Vwo 603; div.]
II-5
|
27213 |
luchtkoker |
loftkoker:
lofkǭkǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Metalen of kunststof buis van ongeveer 50 cm doorsnede waarmee verse lucht naar ondergrondse werkpunten wordt gebracht die buiten de normale luchtstroom liggen. [N 95, 219; monogr.; Vwo 211; Vwo 489]
II-5
|
28195 |
luchtkokerophanging |
loftkokerophanging:
lofkǭkǝrophaŋeŋ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De haak of ketting waarmee de luchtkokers aan bijvoorbeeld een ondersteuning bevestigd kunnen worden. [N 95, 227]
II-5
|
28190 |
luchtkokertoer |
loftkokertoer:
lofkǭkǝrtūr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Serie aaneengesloten luchtkokers. [N 95, 221; monogr.]
II-5
|
28193 |
luchtkokerverbinding |
loftkokerband:
lofkǭkǝrbantj (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Metalen band, vetband of in voorkomende gevallen een gummi ring waarmee luchtkokers luchtdicht met elkaar kunnen worden verbonden. [N 95, 226; monogr.]
II-5
|
28194 |
luchtlek |
loftlek:
loflɛk (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Luchtlekkage, met name in luchtkokers. [N 95, 224]
II-5
|
28053 |
luchtslang |
loftslang:
lufšlaŋ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Slang, vervaardigd van rubber, met behulp waarvan de perslucht van de persluchtleiding naar bijvoorbeeld de luchthamer of de boorhamer wordt gebracht. Volgens Vanwonterghem (pag. 110) werden deze gummislangen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel eens gebruikt als fietsbanden; als dusdanig zijn flexibels nog in de volkstaal gekend. Het woordtype "schlauch" was volgens de invuller uit Q 15 op de mijn Maurits alleen van toepassing op de luchtslang van de luchthamer. Weliswaar kende men nog andere luchtslangen, bijvoorbeeld als verbinding tussen leidingen (verbindingsslang), als slang tussen leiding en motor (motorslang) of als cylinderslang, maar de term "schlauch" werd slechts voor dit specifieke type slang gebruikt. [N 95, 745; monogr.; Vwo 323; Vwo 491]
II-5
|