23589 |
marialied |
marialiedje:
marialeidje (L433p Nieuwstadt)
|
Een Marialied. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21852 |
marktkraam |
kraam:
kraom (L433p Nieuwstadt)
|
een tent, een stalletje op de markt waarin de goederen tentoongesteld zijn [kraam, schob] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21711 |
marktplein |
markt:
mērt (L433p Nieuwstadt)
|
het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
màrmər (L433p Nieuwstadt)
|
marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
ei marmere beeldj (L433p Nieuwstadt)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24350 |
marter |
wezel:
wezel (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mommegezicht:
mommegezich (L433p Nieuwstadt)
|
Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28298 |
materiaalwagen |
gereedschapwagen:
gǝręjtšapwāgǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
materiaalwagen:
matriālwāgǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Mijnwagen waarmee gereedschap vervoerd kan worden. Een invuller uit Q 121 merkt over de "getuigwagen" op dat dit een mijnwagen met afsluitbaar deksel was, waarin gereedschap naar de ondergrondse magazijnen werd gestuurd. [N 95, 716; N 95, 677; monogr.]
II-5
|
33044 |
mathaak |
pikhaak:
pekhǭk (L433p Nieuwstadt),
zichtehaak:
zextǝnhǭk (L433p Nieuwstadt)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkloͅpər (L433p Nieuwstadt)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|