32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvel:
(mv mǫu̯th"vǝlǝ)
mǫu̯thø̄vǝl (L433p Nieuwstadt)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
knoteren:
Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.
knotere (L433p Nieuwstadt)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
moentj (L433p Nieuwstadt)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
moel (L433p Nieuwstadt)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22684 |
mondharmonica |
monica:
m}oneka (L433p Nieuwstadt)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
mòndjfol (L433p Nieuwstadt)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (L433p Nieuwstadt)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27686 |
monteur |
monteur:
monteur (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147]
II-5
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
sjoon wèèr (L433p Nieuwstadt),
sjoon wéér (L433p Nieuwstadt)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19356 |
mopperen |
foeteren:
foetere (L433p Nieuwstadt),
knoteren:
Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.
knotere (L433p Nieuwstadt),
pruttelen:
pruttele (L433p Nieuwstadt)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|