23571 |
orgel spelen |
orgel spelen:
orgel sjpele (L433p Nieuwstadt)
|
(op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
orgeldreeer (L433p Nieuwstadt)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
orgelpiepe (L433p Nieuwstadt)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34053 |
os |
os:
øi̯s (L433p Nieuwstadt)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20320 |
oude man |
nonk:
nonk (L433p Nieuwstadt)
|
oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20319 |
oude vrouw |
oude mui:
Note v.d. invuller: liedje bij appelzingen op oudejaarsdag: "Auwe muin gaeft det geer lang laeft det geer zich en zelig waerd: cf. WNT s.v. "mui (II)"zie moei
auw muin (L433p Nieuwstadt),
oude nonk:
mar.: is mannelijk!
auwe nonk (L433p Nieuwstadt),
oude tant:
auw tant (L433p Nieuwstadt),
tant:
tant (L433p Nieuwstadt)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
auwejaorsaovend (L433p Nieuwstadt)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
silvester:
silvester (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
27562 |
overdreven harde werkers |
over de strop gegangen zijn:
ø̄vǝr dǝ štrupǝ gǝgaŋǝ zēǝn (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Te hard werken werd door de collega''s lang niet altijd gewaardeerd. Dat blijkt uit de meeste woordtypen in dit lemma. [N 95, 912]
II-5
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
afnaaien:
āfnēǝ (L433p Nieuwstadt),
omslingeren:
omšleŋǝrǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|