33382 |
paarderuif |
roop:
rø̜i̯p (L433p Nieuwstadt)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē̜ ̞š[stal] (L433p Nieuwstadt)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
28325 |
paardestal ondergronds |
paardsstal:
pę̄ǝšštal (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma])
|
Ondergrondse paardestal. Voorheen werden bij het transport van kolen ondergronds paarden gebruikt. Deze paarden bleven ondergronds in een aparte stal. [N 95, 935]
II-5
|
24863 |
paarse dovenetel |
paarse doofnetel:
pārsǝ dǫu̯fnētǝl (L433p Nieuwstadt)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.]
I-5
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
tuis:
tǫu̯s (L433p Nieuwstadt)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (L433p Nieuwstadt)
|
pad [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
péédje (L433p Nieuwstadt)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17874 |
pak slaag |
flinke getrog:
ein flînke getrog (L433p Nieuwstadt)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt)
|
een herenkostuum [N 59 (1973)] || Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
eel (L433p Nieuwstadt),
geen verschil
eel (L433p Nieuwstadt)
|
aal, paling [DC 10 (1941)]
III-4-2
|