id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24230 | restant vogels | eend: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust) einje (Nieuwstadt), jonge meelders: jung mälders (Nieuwstadt), jonge spreeuwen: jŭng spreewe (Nieuwstadt), melderswijf: mälderswief (Nieuwstadt) | jong van de merel [DC 06 (1938)] || jong van de spreeuw [DC 06 (1938)] || krakeend [N 83 (1981)] || vrouwelijke merel [DC 06 (1938)] III-4-1 |
24295 | restant zoogdieren | das: das (Nieuwstadt) | das [DC 07 (1939)] III-4-2 |
28039 | restkool | restkolen: rɛstkǭlǝ (Nieuwstadt [(Maurits)] [Laura, Julia]) | Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.] II-5 |
23674 | retraite | retraite (fr.): retrait (Nieuwstadt) | Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23677 | retraitehuis | retraitehuis: retraitehoes (Nieuwstadt) | Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3 |
18085 | reumatiek | reumatiek: rummetik (Nieuwstadt) | Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18265 | revers | revers: rǝvē̜jrs (Nieuwstadt), revers (fr.): reveīrs (Nieuwstadt) | de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] II-7, III-1-3 |
25015 | ribbel | ribbel: rubbel (Nieuwstadt) | een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)] III-4-4 |
27793 | richting | richting: rexteŋ (Nieuwstadt [(Maurits)] [Emma]) | De te volgen richting bij de aanleg van mijngangen. Volgens de invuller uit Q 121 bestond de "richtung" uit drie verzwaarde touwtjes (schietloden) die in elkaars verlengde aan het dak van de mijngang bevestigd waren. De markeringen werden door de mijnmeter aangebracht. Het woordtype "stonde" (Q 112a, Q 113, Q 117, Q 121, Q 121b, Q 202) is gelijk aan het Duitse "Stunde", dat in de mijnwerkersterminologie een speciale betekenis krijgt (z. RhWB XVIII pag. 938 s.v. "Stunde"). [monogr.; N 95, 846; N 95, 708] II-5 |
27796 | richtingssnoer, schietlood | peilsnoer: pęjlšnowr (Nieuwstadt [(Maurits)] [Eisden]), richtingssnoer: rexteŋsšnowr (Nieuwstadt [(Maurits)] [Domaniale]), schietlood: šētlōt (Nieuwstadt [(Maurits)] [Maurits]) | Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte richting bepaalt. De schietloden of richtingstouwen worden bevestigd aan meettekens in het dak (MBK II pag. 41). [N 95, 847; N 95, 859] II-5 |