18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L433p Nieuwstadt)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
bloasbalk (L433p Nieuwstadt)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28113 |
blaasmachine |
blaasmachine:
blǭsmǝšīn (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Machine waarmee het opvulmateriaal, vaak wasserijstenen, onder druk in een op te vullen ruimte kan worden geblazen. [N 95, 557; monogr.]
II-5
|
28112 |
blaasmachinist |
blaasmachinist:
blǭsmašinest (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Arbeider die de blaasmachine bedient. [N 95, 137; monogr.]
II-5
|
28102 |
blaaspijler |
blaaspijler:
blǭspęjlǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte door middel van een blaasmachine met van elders aangevoerde stenen wordt opgevuld. De invuller uit Q 3 schrijft over de blaaspijler dat dit een "taille" is waar de stenen voor de "stape" onder druk ingeblazen worden. [N 95, 538; monogr.]
II-5
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L433p Nieuwstadt),
blader:
blē̜ir (L433p Nieuwstadt),
blē̜r (L433p Nieuwstadt)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
doedistel:
ook wel (als voedsel voor konijnen). Of: paesbloum
doedistele (L433p Nieuwstadt)
|
paardebloem, bladrozet van [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21835 |
bladzijde |
blad:
blaad (L433p Nieuwstadt)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
rutsj (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)]
III-4-2
|