25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snieje (L433p Nieuwstadt)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
anemoon:
-
annemone (L433p Nieuwstadt)
|
sneeuwklokje [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snee (L433p Nieuwstadt)
|
sneeuw [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
vlot:
flot (L433p Nieuwstadt)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sjneuvele (L433p Nieuwstadt)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33232 |
snijbiet |
snijkroot:
šnīkrot (L433p Nieuwstadt)
|
Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.]
I-5
|
18134 |
snijwonde |
snits:
enne sjnee‧ts in de vinger (L433p Nieuwstadt)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
sjlòk (L433p Nieuwstadt)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbelaar:
babbeléér (L433p Nieuwstadt),
bàbbəlèèr (L433p Nieuwstadt),
klompje:
klumpke (L433p Nieuwstadt)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17753 |
snor |
snor:
šnur (L433p Nieuwstadt)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|