25048 |
snorren |
brommen:
brōmme (L433p Nieuwstadt)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18026 |
snotneus |
kute-aap:
kŏĕtaap (L433p Nieuwstadt),
kute-naas:
koetnaas (L433p Nieuwstadt),
snotterkuiken:
sjnooterkūūke (L433p Nieuwstadt)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
sjnotere (L433p Nieuwstadt)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuif:
sjnōēf (L433p Nieuwstadt)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
prulletje:
prulke (L433p Nieuwstadt)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
sjnoet (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19736 |
soda |
soda:
zōdā (L433p Nieuwstadt)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppevleisj (L433p Nieuwstadt),
söppəvlijsj (L433p Nieuwstadt)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zuk (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
soldaote (L433p Nieuwstadt)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)]
III-3-1
|