21430 |
spieken |
spieken:
sjpieken (L433p Nieuwstadt)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
sjpiertje trekke (L433p Nieuwstadt)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28981 |
spinnetje, driehoekige trens |
vlieg:
vlęjx (L433p Nieuwstadt)
|
Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW]
II-7
|
27817 |
spiraalboor |
spiraalboor:
špirālbǭr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het boorijzer van een draaiende boormachine, volgens een invuller uit Q 121 alleen gebruikt om in kolen te boren. Aan de zijde ervan zijn spiraalvormige windingen aangebracht die het gruis dat bij het boren ontstaat, uit het boorgat schuiven. Zie ook het lemma Boormachine. [N 95, 804; monogr.]
II-5
|
18088 |
spit |
afscheut in de rug:
eine aafsjeut in de rök (L433p Nieuwstadt),
kramer:
de kreemer in de rök (L433p Nieuwstadt)
|
Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
sjpitskool (L433p Nieuwstadt)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
sjpitsmoes (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33639 |
splijtkool |
stronk:
sjtronk (L433p Nieuwstadt)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|
28019 |
splijtvlakken in de koollaag |
splijtvlakken:
šplītvlakǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Scheuren in de koollaag die zijn veroorzaakt tengevolge van de gebergtevormende bewegingen in de aardkorst waaraan de koollagen tijdens en na het ontstaan blootgesteld zijn geweest. Door de splijtvlakken is de koollaag als het ware in tegen elkaar liggende lagen of banken verdeeld. Vakkundig gebruik maken van de splijtvlakken beïnvloedt de prestatie van de mijnwerker gunstig. Volgens de informant van Q 15 was het het gemakkelijkste werken als de splijtvlakken parallel liepen aan de transportrichting. Soms kon men dit bevorderen door het gehele pijlerfront iets te draaien. [N 95, 504; monogr.]
II-5
|
19806 |
spons |
spons:
špons (L433p Nieuwstadt)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|