23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
asperges:
asperges (L433p Nieuwstadt),
zengenen:
zeangene (L433p Nieuwstadt)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27839 |
springstof |
munitie:
mǝnysi (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
springstof:
špręŋštǭf (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609]
II-5
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sjprenkhaan (L433p Nieuwstadt)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
27900 |
sprong |
ruimte:
rȳmtǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Extra ruimte in het bijzonder bij de schouderbeenderen en de armkogel, ingebracht door bijv. een plooitje af te rijgen, de binnenvulling op een bepaalde wijze te snijden en inknippingen te maken. Men voorkomt hierdoor dat het kledingstuk gaat trekken. [N 59, 100b]
II-7
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
spreukske (L433p Nieuwstadt)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
scheuten (krijgen):
sjeut kriege (L433p Nieuwstadt)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sjpritse (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt),
spritsen (<du.):
sjpritse (L433p Nieuwstadt),
spuiten:
sjpuitə (L433p Nieuwstadt)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21750 |
spuitstuk |
spuit:
sjpuit (L433p Nieuwstadt)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21526 |
staal |
monstertje:
munsterke (L433p Nieuwstadt)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
28835 |
staal, monster |
staaltje:
štø̄lkǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW]
II-7
|