28252 |
vangwerk |
vangklauwen:
vangklauwen (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Inrichting aan de liftkooi die dient om bij kabelbreuk het neerstorten van de kooi te verhinderen. [N 95, 91; monogr.]
II-5
|
21085 |
varkensribje |
rib:
rub (L433p Nieuwstadt)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (L433p Nieuwstadt)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L433p Nieuwstadt)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
20594 |
vast |
brik:
brik (L433p Nieuwstadt)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23579 |
vaste misgezangen |
vaste gezangen:
vaste gezange (L433p Nieuwstadt)
|
De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskeutelen:
šǭpskø̄tǝlǝ (L433p Nieuwstadt),
stront:
štrontj (L433p Nieuwstadt),
varkenskeutelen:
vɛrkǝskø̄tǝlǝ (L433p Nieuwstadt)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (L433p Nieuwstadt)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
28055 |
vastlopen |
vastlopen:
vaslǫwpǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819]
II-5
|
34266 |
vee |
vee:
vē (L433p Nieuwstadt)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|