24505 |
vlierbes |
vlierbolletje:
-
vleierbölkes (L433p Nieuwstadt)
|
vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
33598 |
vlies in een vrucht |
vlies:
vlies (L433p Nieuwstadt)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|
24392 |
vlinder |
roepepel:
roepepel (oud) (L433p Nieuwstadt),
vlinder:
vlinder (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt),
vlinder (jong) (L433p Nieuwstadt)
|
vlinder [Roukens 03 (1937)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
vloed:
vlout (L433p Nieuwstadt),
vlŏĕt (L433p Nieuwstadt)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21784 |
vloek |
vloeken:
vlouke (L433p Nieuwstadt)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21395 |
vloeken |
sakkeren:
sakkere (L433p Nieuwstadt)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
27185 |
vloer |
het liggende:
ǝt leqǝdǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Julia]),
ǝt leqǝndǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
vloergesteente:
vlūrgǝštęjntǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834]
II-5
|
27418 |
vloergat |
beungat:
byngāt (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
vloergat:
vlūrgāt (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een ondiep gat in de vloer waarin de stijl van een ondersteuning wordt geplaatst. [N 95, 309; monogr.; Vwo 619; Vwo 620; Vwo 621; Vwo 835]
II-5
|
27905 |
vloerplaat |
vloerplaat:
vloerplaat (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Plaat die bij het plaatsen van de stijl onder de stijlvoet wordt bevestigd om te voorkomen dat de stijl door de druk in de vloer zakt. Wat betreft de opgave "vliegende schijven" uit Q 111, volgens de invuller werden de vloerplaten zo genoemd omdat ze door arbeiders van andere werkpunten werden weggehaald en aldus "gevlogen" waren. [N 95, 352; monogr.]
II-5
|
18217 |
vod |
fommel:
fömmel (L433p Nieuwstadt)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|