19726 |
drinkbus |
blik:
blę̄k (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
tuit:
tuit (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Eisden])
|
De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.]
II-5
|
20499 |
drinken |
drinken:
drínken (L433p Nieuwstadt),
lessen:
lesjə (L433p Nieuwstadt),
lesse (L433p Nieuwstadt)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drenkpoel:
drɛŋkpou̯l (L433p Nieuwstadt)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (L433p Nieuwstadt),
zōēplàp (L433p Nieuwstadt)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog houden:
dreug hauwten (L433p Nieuwstadt),
overblijven:
euvər blīēvə (L433p Nieuwstadt)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
dreuchdouk (L433p Nieuwstadt),
drø̄x˂doͅu̯k (L433p Nieuwstadt),
schotelsplag:
sjotelsplak (L433p Nieuwstadt)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
20554 |
drop |
drop:
dròp (L433p Nieuwstadt),
houtskoek:
houtskook (L433p Nieuwstadt)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
houtkoek:
houkouk (L433p Nieuwstadt),
houtskoekwater:
houtskookwater (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat wéér (L433p Nieuwstadt),
náát (L433p Nieuwstadt),
regenachtig (weer):
réégənèchtich (L433p Nieuwstadt),
vochtig (weer):
vogtig (L433p Nieuwstadt),
vòchtich (L433p Nieuwstadt)
|
nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17896 |
drukken |
duwen:
duje (L433p Nieuwstadt)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|