e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwstadt

Overzicht

Gevonden: 3173
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkbus blik: blę̄k (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), tuit: tuit (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Eisden]) De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.] II-5
drinken drinken: drínken (Nieuwstadt), lessen: lesjə (Nieuwstadt), lesse (Nieuwstadt) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinkkuil in de wei drenkpoel: drɛŋkpou̯l (Nieuwstadt) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
dronkaard zuiplap: zoeplap (Nieuwstadt), zōēplàp (Nieuwstadt) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
droog blijven droog houden: dreug hauwten (Nieuwstadt), overblijven: euvər blīēvə (Nieuwstadt) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droogdoek, theedoek droogdoek: dreuchdouk (Nieuwstadt), drø&#x0304x˂doͅu̯k (Nieuwstadt), schotelsplag: sjotelsplak (Nieuwstadt) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
drop drop: dròp (Nieuwstadt), houtskoek: houtskook (Nieuwstadt) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater houtkoek: houkouk (Nieuwstadt), houtskoekwater: houtskookwater (Nieuwstadt) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer nat (weer): naat wéér (Nieuwstadt), náát (Nieuwstadt), regenachtig (weer): réégənèchtich (Nieuwstadt), vochtig (weer): vogtig (Nieuwstadt), vòchtich (Nieuwstadt) nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
drukken duwen: duje (Nieuwstadt) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2