23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aafloat verdeine (L433p Nieuwstadt)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22483 |
een april |
een april:
ein april (L433p Nieuwstadt)
|
De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
loestere (L433p Nieuwstadt)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20145 |
een blauwtje lopen |
die zag hem komen:
vroeger
die zoug hum komme (L433p Nieuwstadt),
hij liep zich een blauwtje:
nu
hè leip zich ei blauwtje (L433p Nieuwstadt),
ze wou hem niet:
vroeger
ze wol hum neit (L433p Nieuwstadt),
ze zag hem niet staan:
vroeger
ze zoug hum neit sjtaon (L433p Nieuwstadt)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
29084 |
een bochel inwerken |
een pokkel inwerken:
ęjnǝ pø̜kǝl enwerkǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89]
II-7
|
20505 |
een borrel drinken |
drinken:
drèn-kə (L433p Nieuwstadt),
schnaps zuipen:
sjnàps zoepe (L433p Nieuwstadt)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28386 |
een brok steenkool |
een brok kolen:
ęjnǝ brǫk kǭlǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een dikke brok steenkool. [N 95, 464; monogr.]
II-5
|
29088 |
een draad om het knoopsgat naaien |
omslingeren:
omšleŋǝrǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Een draad om het knoopsgat naaien tegen het uitrafelen. [N 59, 139]
II-7
|
20131 |
een hond vleien |
keuren:
këure (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
ijnə káátər höbbə (L433p Nieuwstadt)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|