27751 |
een koollaag blootleggen |
de kolenlaag ontsluiten:
dǝ kǭlǝlǭx ontšlūtǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een steenkoollaag toegankelijk maken door het wegnemen van de bedekkende laag of lagen. Volgens een invuller uit Q 121 gebeurt dit door het drijven van toe- en afvoerwegen. [N 95, 172; Vwo 35; Vwo 143]
II-5
|
27755 |
een koollaag meten |
(een) kolenlaag meten:
kǭlǝlǭx mę̄tǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Wilhelmina])
|
Diktebepaling van de kolenlaag door meting. [N 95, 190; N 95, 191]
II-5
|
27754 |
een koollaag verkennen |
(een kolenlaag) uitpeilen:
ūtpęjlǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
(een laag) verkennen:
vǝrkęnǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Wanneer men een koollaag heeft aangetroffen, dan moet deze verkend worden en de koolwinning worden voorbereid. Men gaat dan onderzoeken, hoe het verloop van de koollaag is. Hiertoe maakt men in de koollaag galerijen en doortochten. Hierdoor krijgt men nagenoeg een zuiver beeld van de koollaag. Men weet hoe haar helling is op ieder punt, men kent de dikte en men weet of er storingen in voorkomen. [N 95, 189; N 95, 191; N 95, 202]
II-5
|
27923 |
een kophout plaatsen |
(een kophout) zetten:
zętǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291]
II-5
|
27800 |
een krijtstreep trekken |
(een) krijtstreep trekken:
krītštrę̄p trękǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De richting in een mijngang werd op de kap aangegeven door het maken van een ±1 cm brede krijtstreep. De plaats waar deze krijtstreep moest worden gemaakt, was aangegeven op de uitbouwschets. Belangrijk was dat de krijtstreep haaks op de voet van de kap werd aangebracht. Nooit mocht men kappen op het oog in de richting leggen (MBK II pag. 42). [N 95, 855]
II-5
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
krutske geave (L433p Nieuwstadt)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
de weg zengenen:
de wèk zèngene (L433p Nieuwstadt)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
zich zèngene (L433p Nieuwstadt)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28352 |
een motorgat maken |
(een) motorgat maken:
mōtǝrgāt mākǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een gleuf in de vloer of in de wand van een mijngang maken die groot genoeg is om er de motor van een schudgoot in te kunnen plaatsen; bij uitbreiding ook het plaatsen van de schudgootmotor in de betreffende gleuf. Zie ook het lemma Gleuf Voor Schudgootmotor. [N 95, 628]
II-5
|
17875 |
een pak slaag geven |
afrossen:
aafrosse (L433p Nieuwstadt)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|