21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gāūwdeif (L433p Nieuwstadt)
|
een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (L433p Nieuwstadt)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebea (L433p Nieuwstadt)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23476 |
gebeier |
gebeier:
gebeijer (L433p Nieuwstadt),
gelui:
geloe (L433p Nieuwstadt)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebit:
goud gebeet (L433p Nieuwstadt)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)]
III-1-1
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
sjtamele (L433p Nieuwstadt)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (L433p Nieuwstadt)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21492 |
geburen |
nabuurlui:
naoberluuj (L433p Nieuwstadt)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28106 |
gedeeltelijk opvullen |
niet opvullen:
nęjt opvø̜lǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Open ruimten in de opvulling laten. Dit werd volgens Lochtman (pag. 173) vroeger, toen er nog met de hand werd opgevuld, uit luiheid gedaan. Volgens een invuller uit Q 121 kon de term "pfuschen" ook worden gebruikt voor het verwerken van oud hout in de opvulling in plaats van stenen. Dit was ten strengste verboden omdat het mijnschade kon veroorzaken. Zie ook het lemma Een Stuk Mijngang Onopgevuld Laten, Wld II.4, pag. 82. [N 95, 553; N 95, 554; monogr.; div.]
II-5
|
23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altied doerende aanbidding (L433p Nieuwstadt)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|