e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leunstoel grote stoel: groeéte stool (Noorbeek), zetelaar: zedeleer (Noorbeek) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] III-2-1
leurder bedelkramer: beddelkriëmer (Noorbeek) leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1
lever lever: lēvǝr (Noorbeek) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11
lichaam lijf: líf (Noorbeek) buik (lijf) [DC 01 (1931)] III-1-1
licht vriezen een beetje vriezen: é bietsje vreze (Noorbeek) lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)] III-4-4
lichtgeraakt, kregel gauw kwaad: gow kòèd (Noorbeek), kritsel: kritsjel (Noorbeek) spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)] III-1-4
liefde liefde: leefde höbbe (Noorbeek) warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)] III-3-1
liefkozen keuren: kèùre (Noorbeek) zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)] III-1-4
liegen liegen: leege (Noorbeek, ... ), (Eijsden!).  leege (Noorbeek) bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1
lieveheersbeestje smoutbeestje: schmautbiesjke (Noorbeek) lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)] III-4-2