e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nauw, eng eng: ing (Noorbeek), get: get (Noorbeek) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon secuur: secuur (Noorbeek) met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel navel: na:vəl (Noorbeek), navel (Noorbeek) navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
nazaat afstammeling: aafstammelinge (Noorbeek) de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
neet, luizenei neet: nîêt (Noorbeek) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negenoog negenoger: nèùgeèùger (Noorbeek) Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
neger neger: enge neger (Noorbeek), zwarte, een -: enge zwarte (Noorbeek) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek nek: nàk (Noorbeek) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nerf van de weide waas: wās (Noorbeek) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad geribbeld (adj.): ideosyncr.  geribbeld (Noorbeek), nerven: nerve (Noorbeek) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3