e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nietsnut leegloper: lèèglöper (Noorbeek), niksnut: niksnöt (Noorbeek) een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] III-1-4
nieuwe maan nieuw licht: nuj leeg (Noorbeek) schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
nieuws nieuws: nujs (Noorbeek), (Eijsden!).  nuis (Noorbeek) een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] III-3-1
nieuwsgierigaard gaperd: gapert (Noorbeek) iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)] III-1-4
noemen noemen: neumə (Noorbeek) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nog in het ei zittend kipje kuikje: kykskǝ (Noorbeek) [N 19, 40a] I-12
nog niet uitgerezen deeg nog niet genoeg gegangen: nox nēt gǝnox gǝgaŋǝ (Noorbeek) [N 29, 26a; monogr.] II-1
noodbed, kermisbed paljas: paljas (Noorbeek, ... ) Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)] III-2-1
noors verband, kettingverband kettenverband: kętǝvǝrbānt (Noorbeek) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e] II-9
noot noot: noët (Noorbeek) noot [DC 47 (1972)] III-2-3