e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontzien ontzien: ontzieje (Noorbeek) iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)] III-1-4
onverzegelde honing losse honing: lǫsǝ hōǝneŋ (Noorbeek) Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.] II-6
onvolgroeide vrucht krauwel: kraowel (Noorbeek), kwade lucht: ideosyncr. = kwade lucht  koej loch (Noorbeek) Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] I-7
onvruchtbaar vrouwelijk varken kween: kwīn (Noorbeek) Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c] I-12
onvruchtbare geit steenbok: štęi̯bok (Noorbeek) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare grond hei: hęi̯ (Noorbeek), slecht land: slɛx lānt (Noorbeek) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kwee: kwē (Noorbeek) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onwel lamlendig: lamlendig (Noorbeek) Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] III-1-2
onwennig (voelen) nog niet gunnen: nog neet gunne (Noorbeek) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4
oog oog: òw (Noorbeek) oog [DC 01 (1931)] III-1-1