e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pershoning pershoning: pɛršhōǝneŋ (Noorbeek) Honing die men verkrijgt door de raten te persen, zodat de honing eruit loopt. Na verwijdering van de blanke, gave stukken raathoning doet men de onregelmatige stukken honingraat, nog niet verzegelde honing, open en gesloten broed, stuifmeelraten, grof werk, moerdoppen, dode bijen en ander afval in zakken van kaasdoek. Deze legt men in de honingpers, waarin ze onder grote druk de nog resterende honing prijs geven (De Roever, pag. 167). Deze geperste honing blijft echter na zeven en klaren toch een produkt van mindere kwaliteit. [N 63, 116b; N 63, 115d; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
persijzer strijkijzer: štrikīzǝr (Noorbeek) Zwaar strijkijzer dat wordt gebruikt van het begin tot het einde van elk werkstuk en één van de meest onmisbare benodigdheden van de kleermaker is. Enkele van de belangrijkste handelingen die men met het persijzer verricht, zijn: het krimpen van de stof alvorens men aan het werkstuk begint, het open- en platpersen van naden, het dunpersen van de voorkanten, het afpersen en afglanzen van gereed zijnde werkstukken (Papenhuyzen III, pag. 10-11). Het gewicht van de persijzers varieert meestal van 5 tot 9 kg. De informant van K 361 vermeldt dat men vroeger het houtskoolijzer of het ijzer met losse bouten erin gebruikte. Later ging men het elektrische persijzer gebruiken. Ook de informanten van L 330 en Q 15 gebruiken een elektrisch persijzer. Zie voor diverse pers- of strijkijzers afb.17. [N 59, 20; monogr.] II-7
perskachel brabantse kachel: brǭbantsǝ kaxǝl (Noorbeek), potstoof: potstǭf (Noorbeek) Kachel met vakken waarin de persijzers worden opgewarmd. Ze worden in verschillende modellen gemaakt en men ziet kachels met 6 bouten of meer (Papenhuyzen III, pag. 11). Naast deze op kolen gestookte kachels zijn er ook gasapparaten voor het verhitten van één, twee of drie ijzers (Gerritse, pag. 34). Het voordeel van deze gasapparaten is dat ze geen stof of damp geven. De informant van Q 198 vermeldt het gebruik van een zeskantige kachel. De informant van Q 83 zegt de perskachel vroeger op school gebruikt te hebben. [N 59, 23] II-7
perskom waterkom: wātǝrkōmp (Noorbeek) Een kom of bak met water voor het natmaken van de spons of perslap bij het persen en afglanzen. De informant van L 417 gebruikt ook wel een kuip of metalen emmer. [N 59, 25] II-7
perskussen strijkkussen: štrikkø̜sǝ (Noorbeek) Het perskussen is gemaakt van geperst stro in een strak gespannen linnen omhulsel (Papenhuyzen III, pag. 8). Volgens Gerritse (pag. 36) moet het perskussen niet te stijf en niet te slap gevuld worden met fijngesneden wollen snippers in een linnen omhulsel. Het kussen moet enigszins veerkrachtig zijn. Het pers- of glanskussen is ovaalvormig van model. Men onderscheidt een groot en een klein kussen. Het wordt gebruikt voor het afglanzen van grote en kleine glansvlekken en het uitstrijken van de voering. Volgens de informant van L 271 is het kussen boon- of eivormig. De informanten van L 265 en Q 197 strijken ook kragen op het perskussen. Zie voor diverse soorten perskussens afb. 19. [N 59, 26a; N 59, 19a; N 59, 19b; N 59, 19e; monogr.] II-7
perslap, strijklap perslommel: pęrslōmǝl (Noorbeek) De perslap is een linnen of katoenen vochtige lap, die tijdens het persen en afglanzen tussen de stof en het persijzer wordt gelegd. Volgens Papenhuyzen III (pag. 8) is het het beste een linnen perslap te gebruiken, omdat deze de stof veel beter afglanst en niet zo vlug doorperst. [N 59, 28; N 59, 20; monogr.] II-7
persoon die traat praat zuielaar: WNT: sub zuielen (I), Afl. zuielaar, sloom persoon.  zuijeler (Noorbeek) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
persoon met een lastig karakter lastige, een -: Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend  ène lestige (Noorbeek) een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)] III-1-4
persplank, strijkplank strijkplank: strikplāŋk (Noorbeek) Plank waarop men vorm in de stof of kleren perst. Men kent een grote en kleine persplank. In dit lemma duiden de benamingen op een model grote persplank: meestal ongeveer 50 cm breed en 1 m lang en daarbij 3 √† 4 cm dik (Papenhuyzen III, pag. 7). De informant van Q 20 vermeldt dat de persplank een losse plank is om op de kleermakerstafel te leggen. De informant van L 416 merkt op dat de persplank voor grote stukken wordt gebruikt. [N 59, 19a; N 59, 18; N 59, 20; monogr.] II-7
persspons spons: spōns (Noorbeek) Een spons, lap of een opgerolde prop van stof of anderszins waarmee men de stof bij het persen bevochtigt. De informant van L 330 gebruikte in plaats van een spons een sopper. Dit was een aan één zijde tot handvat bij elkaar geregen linnen perslap. De andere kant van de perslap ø̄sopteø̄ men dan in het water. De informant van L 271 gebruikte een pinsel en lijkt het daarbij over hetzelfde te hebben. Het wordt omschreven als een lap stof van 15x30 cm die tot de helft werd ingeknipt en in stroken van 7 cm werd opgerold en vastgehecht tot handvat. [N 59, 27] II-7