e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
royaal royaal (<fr.): rojaal (Noorbeek) royaal [DC 02 (1932)] III-3-1
rozenbottel hanenpik: hanepéke (Noorbeek), papenmuts: paapemutsj (Noorbeek) rozebottel || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)] III-4-3
rozijn rozijn: rozieng (Noorbeek), ideosyncr.  roezien (Noorbeek) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
rozijnenbrood rozijnenbrood: rozienge broeed (Noorbeek), rozijnenmik: rozienge mik (Noorbeek) brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] III-2-3
ruche ruchetje: rȳskǝ (Noorbeek) Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.] II-7
rug rug: rök (Noorbeek) rug [DC 01 (1931)] III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: rø̜k (Noorbeek) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug van het lemmer botte kant: botte kaant (Noorbeek, ... ), rug: rök (Noorbeek) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
rug, aangeaard stuk gehoogde rij: gehyǝgdǝ rii̯ (Noorbeek) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
rugband band: bānt (Noorbeek) De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92] II-7