e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staand verband, blokverband staand verband: štǭns ˲vǝrbānt (Noorbeek) n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.] II-9
staande rollaag staande laag: štǭndǝ lǭx (Noorbeek) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staander steigerden: [steiger]dęn (Noorbeek) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] II-9
staart stots: stuts (Noorbeek), štoets (Noorbeek), štuts (Noorbeek) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.] [N 77, 89; monogr.]staart [DC 02 (1932)] I-11, I-12, III-4-2
staartkoord koord: kø̜̄rt (Noorbeek), stotsbinder: štūtz˱bendǝr (Noorbeek), touw: tǭw (Noorbeek) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast kwast: kwas (Noorbeek), pluim: plȳm (Noorbeek) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stal stal: štã.l (Noorbeek), štā.l (Noorbeek) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stallen stallen: stalle (Noorbeek) [voertuigen, rijwielen enz.] in een garage of bewaarplaats zetten [stallen, stationeren, garen] [N 90 (1982)] III-3-1
stam uit een haag stam: ideosyncr.  schtam (Noorbeek), stok: stoek (Noorbeek) Een stam uit een haag (port). [N 82 (1981)] III-4-3
stam van de boom stam: stam (Noorbeek), ideosyncr.  schtaam (Noorbeek) Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)] III-4-3