e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sukkelen sukkelen: sukkele (Noorbeek) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
taai-taai peperkoekenmannetje: pepperkookmenneke (Noorbeek), peperkoekman: pepperkookmaan (Noorbeek) taai-taai [N 29 (1967)] III-2-3
taai-taaiplank peperkoeksmannetjesplank: pęparkōksmɛnǝkǝsplāŋk (Noorbeek) Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.] II-1
taal spraak: sprèùk (Noorbeek) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
tabernakel tabernakel (<lat.): tabernakel (Noorbeek) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafel tafel: tōͅfəl (Noorbeek) een houten tafel [Roukens 12 (1937)] III-2-1
taillewijdte taillewijdte: tajǝwi-jtǝ (Noorbeek) De maat gemeten horizontaal om het lichaam in de holte van de taille met (voor heren) twee vingers tussen het lichaam en de centimeter. Zie afb. 27. [N 59, 44c; N 62, 2b] II-7
tak (alg.) tak: tek (Noorbeek), ideosyncr.  tak (Noorbeek) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] III-4-3
tak op ingezaaid land vreewis: vręi̯wø̜š (Noorbeek) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
tak van een geslacht stok: sjtòk (Noorbeek) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2