e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
takken (coll.) kop: kop (Noorbeek), kroon: ideosyncr.  kroen (Noorbeek) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] III-4-3
takken krijgen scheut (mv.) krijgen: sjöĕt kriege (Noorbeek), tak (mv.) krijgen: ideosyncr.  tek (Noorbeek) Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)] III-4-3
takkenbos, bussel hout bord: (= een bussel takken en twijgen).  bēūerd (Noorbeek), fak: (= een takkenbos).  fak (Noorbeek) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
talud graaf: grāf (Noorbeek), talud: taly (Noorbeek) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tamme kanarie kanarie: kanarie (Noorbeek) Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)] III-2-1
tand tand: tá:nt (Noorbeek) tand [DC 01 (1931)] III-1-1
tanden van de hooihark schanken: šɛŋk (Noorbeek), tanden: tan (Noorbeek), tɛŋ (Noorbeek) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek schanken: šɛ̄.ŋk (Noorbeek) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandjes knippen tanden knippen: tɛŋ knepǝ (Noorbeek) De tanden van de pasgeboren biggen afknippen. [N 76, 42] I-12
tarwebrood wit brood: wit broeed (Noorbeek), zwart brood: zwart broeed (Noorbeek) brood gebakken van tarwebloem [N 29 (1967)] || brood van tarwebloem met roggemeel vermengd [N 29 (1967)] III-2-3