e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenshort, varkensbak varkensbak: (mv. vɛrkǝs˱bɛk)  vɛrkǝs˱bak (Noorbeek) Hek of kist gebruikt voor het vervoer van varkens. Onder A. staan de woordtypes die betrekking hebben op een gewelfd hek dat uit drie gebogen plankjes bestond (voor, midden en achter) die met een tiental latten verbonden werden. Dit hek werd over de wagen gelegd om te voorkomen dat de varkens uit de kar zouden springen. Onder B. staan de woordtypes die betrekking hebben op een planken kist waarin de varkens gezet werden en die op de kar geplaatst werd. Op de kaart wordt een zaakgrens zichtbaar die door het midden van Nederlands Limburg loopt. Uit het feit dat deze vraag in de vragenlijst slechts sporadisch werd ingevuld, kan geconcludeerd worden dat dit voorwerp waarschijnlijk niet of nauwelijks nog in gebruik was. Het ontbreken van materiaal voor Belgisch Limburg kan erop wijzen dat het voorwerp daar ofwel al langer verdwenen is, ofwel nooit in gebruik is geweest. [N 17, 37b + 72d + 73; A 26, 3a] I-13
varkenssnijder baggensnijder: baqǝšnii̯ǝr (Noorbeek) Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.] I-12
varkenston varkenstijn: vɛrkǝstiŋ (Noorbeek), voerton: vōrton (Noorbeek) Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.] I-12
varkenswei varkenswei: vɛrǝkǝs˱węi̯ (Noorbeek) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vaste boord boordje: bördse (Noorbeek) Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] III-1-3
vaste uitwerpselen stront: štrōnt (Noorbeek) [N 76, 35; A 9, 24d] I-12
vaste varkenshuid 3a: žwārs (Noorbeek) De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.] II-1
vechten zich houwen: zich hoawe (Noorbeek) ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] III-3-1
vee fokken trekken: trękǝ (Noorbeek) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11
veel drinken zuipen: zoepe (Noorbeek), zoepen (Noorbeek, ... ), zōēpe (Noorbeek) zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)] III-2-3