e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleeskoe vleeskoe: vlē̜skō (Noorbeek), vlɛi̯skō (Noorbeek) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11
vleesmade, larve van de bromvlieg made: maaj (Noorbeek) made, vleeswormpje [N 26 (1964)] III-4-2
vleesmolen vleesmachien: vlēsmašiŋ (Noorbeek) Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.] II-1
vlegelknuppel, slaghout vlegel: [vlegel] (Noorbeek), vlegelshout: [vlegel]shǭt (Noorbeek) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 √† 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok geerd: gērt (Noorbeek), steel: stīǝ.l (Noorbeek) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien flemen: (Eijsden!).  fleme (Noorbeek, ... ), vleien: vlèje (Noorbeek) iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier vleierd: vlèjert (Noorbeek) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vlekziekte brand: brānt (Noorbeek), vlekkenvuur: vlɛkǝvȳr (Noorbeek), ziekt hebben: (van zo'n varken zegt men) ǝt hęt zēk (Noorbeek) Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12
vleugel vleugel: vlugel (Noorbeek), vluuĕgel (Noorbeek), vlögel (Noorbeek) vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] III-4-1
vliegen, weven van een vlieg zwermen: zwerme (Noorbeek) Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] III-4-2