e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiel rad: rāt (Noorbeek), meervoud  rāi̯.ǝr (Noorbeek), wiel: wil (Noorbeek), (mv)  wilǝ (Noorbeek) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband beslag: bǝšlāx (Noorbeek), ring: reŋk (Noorbeek) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielewaal goudmerel: goudmälə (Noorbeek) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] III-4-1
wig kijl: kil (Noorbeek) Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.] II-9
wijde regenmantel zonder mouwen caban (fr.): cabbo (Noorbeek) een wijde regenmantel zonder mouwen [N 59 (1973)] III-1-3
wijnstok, wingerd wijndruif: wiendroēf (Noorbeek), wijndruivenstruik: wiendroeve strŏēek (Noorbeek), wingerd: ideosyncr.  wiègert (Noorbeek) De klimplant met handvormige bladeren en groenwitte bloempjes de de wijndruif levert (wijnrank, wingerd, wijger, vijger, wijgert, driveger), [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de druif in het algemeen (uitspraak) [N 72 (1975)] I-7
wijs geleerd: gelièrd (Noorbeek), wijs: wiès (Noorbeek) veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)] III-1-4
wijs persoon wijs vat: (m.).  un wies vaat (Noorbeek) veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)] III-1-4
wijwatervat wijwatersbak: wiewatersbak (Noorbeek) De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)] III-3-3
wijzerplaat van het torenuurwerk wijzerplaat: wiezerplaat (Noorbeek) De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)] III-3-3