e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druk praten opgeregt kallen: opgereeg kalle (Noorbeek) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken duwen: duuje (Noorbeek) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukknoop drukknoopje: drø̜kknø̜pkǝ (Noorbeek), pitsknoopje: petsknø̜pkǝ (Noorbeek) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7
drukte maken boheits (rh.) maken: De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.; cf. Rh.Wb. dl. I kol. 1106 s.v. "buhei"afl. "buheikrämer"en "buheitskrämer  bĕhejs maken (Noorbeek), kabaal maken: kabaal make (Noorbeek) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe boheits (rh.): De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.;cf. Rh.Wb. dl. I p. 1106 s.v. "buhei"afl. "buheikrämer"en "buheitskrämer  bĕhejs (Noorbeek), veel werk: vèùl wèrk (Noorbeek) een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4
druppel druppel: dröppel (Noorbeek) een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
dubbel gezwad dubbel gemad: dø̜bǝl [gemad] (Noorbeek) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele pik bikkel: bekǝl (Noorbeek) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9
duffel duffel: duffel (Noorbeek) Dikke wollen stof met lang haardek. [N 62, 90; N 59, 201; MW] II-7
duiker duiker: duuker (Noorbeek) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1