e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
egketting, koppelhaak trekhaak: trękhǭk (Noorbeek) De haak of korte ketting met haak en ring, die de eg verbindt met het zwenghout van het paard; zie afb. 59. Voor het woorddeel ''eg'' resp. ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 74; N 11A, 157a + b; monogr.] I-2
egtanden tanden: tɛŋ (Noorbeek) Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.] I-2
ei zonder schaal liezenei: līzǝęi̯ (Noorbeek), week ei: wē̜k ęi̯ (Noorbeek) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierdopje eierdopje: eierdupke (Noorbeek), eierdöpke (Noorbeek) eierdopje [DC 39 (1965)] III-2-1
eieren uithalen rapen: rāpǝ (Noorbeek) De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35] I-12
eiertikken kippen: #NAME?  eieren} kippen (Noorbeek), tikken: niet zeker of dit een dialectwoord is  eieren} tikken (Noorbeek) spelletjes met eieren [VC 29 (1964)] III-3-2
eigendom eigendom: eigen dôm (Noorbeek) Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)] III-3-1
eik beuk: -  beuk (Noorbeek), eik: -  eek (Noorbeek) eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)] III-4-3
eitjes eier: ęjǝr (Noorbeek) De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a] II-6
ekster ekster: ekstər (Noorbeek) Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)] III-4-1