e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazenkast glazerenkast: glazere kast (Noorbeek), glazere-kas (Noorbeek) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
glijden kaaien: Op ijs.  keie (Noorbeek) Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2
glimlachen gremelen: griemele (Noorbeek), (Eijsden!).  griemele (Noorbeek) onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimwormpje: glimwörmke (Noorbeek, ... ), gloeiworm: ideosyncr.  gleuj-wurm (Noorbeek), vuurwormpje: vuurwörmke (Noorbeek), vürwurmkə (Noorbeek) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)] III-4-2
gloed hits: héts (Noorbeek), warmte: wermte (Noorbeek) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1
gluiperd gluiper: (Eijsden!).  gluuper (Noorbeek), gluiperd: (Eijsden!).  gluuperd (Noorbeek), lusch: loesj (Noorbeek), stiekemerd: stiekemerd (Noorbeek) boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] III-1-4
gluiperig louche: loesj (Noorbeek), onguur: òngeur (Noorbeek) huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
godslamp godslamp: gaodslaamp (Noorbeek) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed groeiend varken zich goed schikken: zex gōt šekǝ (Noorbeek) [N 76, 17; JG 1a] I-12
goed opschieten met zijn werk goed opschieten: sjöt good op (Noorbeek) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4