34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpūǝt (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slappe rug:
šlapǝ rø̜k (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
bles:
blɛs (Q197p Noorbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koejongen:
kōjǫŋ (Q197p Noorbeek),
zweitser:
šwɛi̯tsǝr (Q197p Noorbeek)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
māx (Q197p Noorbeek),
pens:
pɛns (Q197p Noorbeek)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
34284 |
koekenbreker |
koekbreker:
kōkbrē̜kǝr (Q197p Noorbeek),
koekenbreker:
kōkǝbrē̜kǝr (Q197p Noorbeek),
koekmolen:
kōkmø̄lǝ (Q197p Noorbeek)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|
19407 |
koekenpan |
koekenpan:
kokepan (Q197p Noorbeek),
pan:
pan (Q197p Noorbeek)
|
Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25224 |
koele wind |
koele wind:
keule weend (Q197p Noorbeek)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33349 |
koestal |
koestal:
kō[stal] (Q197p Noorbeek)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kuts (Q197p Noorbeek)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|