31319 |
bankschroef |
schroefstek:
šrufštɛk (Q197p Noorbeek)
|
Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.]
II-12
|
20181 |
barensweeën |
het is zo wijd:
t is zoe wièt (Q197p Noorbeek)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskul (Q197p Noorbeek),
waag:
Van Dale: I. waag, 1. toestel om te wegen.
waog (Q197p Noorbeek)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
baseliek (Q197p Noorbeek)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19313 |
bazige vrouw |
gendarme (fr.):
sjenderm (Q197p Noorbeek),
haaibaai:
hajbaj (Q197p Noorbeek)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (Q197p Noorbeek)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hieemel (Q197p Noorbeek),
hiemel (Q197p Noorbeek)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek geven:
sjtièk gève (Q197p Noorbeek),
een steek onder water geven:
stièk oonder water (Q197p Noorbeek)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21467 |
bedelaarstehuis |
logement:
logemēnt (Q197p Noorbeek)
|
een instelling waar bedelaars worden opgenomen en verzorgd [kaloentjes, kalonie, kalennis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeenen (Q197p Noorbeek)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|