19383 |
leunstoel |
grote stoel:
groeéte stool (Q197p Noorbeek),
zetelaar:
zedeleer (Q197p Noorbeek)
|
Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
bedelkramer:
beddelkriëmer (Q197p Noorbeek)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
17697 |
lever |
lever:
lēvǝr (Q197p Noorbeek)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c]
I-11
|
17540 |
lichaam |
lijf:
líf (Q197p Noorbeek)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25161 |
licht vriezen |
een beetje vriezen:
é bietsje vreze (Q197p Noorbeek)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
gauw kwaad:
gow kòèd (Q197p Noorbeek),
kritsel:
kritsjel (Q197p Noorbeek)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19061 |
liefde |
liefde:
leefde höbbe (Q197p Noorbeek)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
keuren:
kèùre (Q197p Noorbeek)
|
zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leege (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
(Eijsden!).
leege (Q197p Noorbeek)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
smoutbeestje:
schmautbiesjke (Q197p Noorbeek)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|