28832 |
patroon, dessin |
dessin:
dęseŋ (Q197p Noorbeek)
|
Het voorbeeld op de patroontekening waarnaar geweven wordt, maar ook het resultaat daarvan in de stof, de tekening die daarin te voorschijn treedt. [N 62, 74a; N 62, 71c; MW]
II-7
|
19243 |
pauzeren |
even pozen:
effe-poèze (Q197p Noorbeek)
|
heel even ophouden met werken [tukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33562 |
peen, wortel |
muizen:
ideosyncr. wortelen
moeze (Q197p Noorbeek)
|
wortelen [N 82 (1981)]
I-7
|
33492 |
peer, soorten |
peer:
pièr (Q197p Noorbeek)
|
[ZND 31 (1939)]
I-7
|
20812 |
pekel |
pekel:
pīǝkǝl (Q197p Noorbeek)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
vleestijn:
vlēstiŋ (Q197p Noorbeek)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
19400 |
pendule |
pendule:
pendule (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20842 |
peper |
peper:
peäpər (Q197p Noorbeek)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
25645 |
peperkoekdeeg |
peperkoekdeeg:
pępǝrkōkdē̜x (Q197p Noorbeek)
|
Volgens de informant van L 321 laat men een mengsel van roggebloem, honing, druivesuiker, water, oude koek een dag liggen. Vervolgens worden er ammonium en koolzuur bijgevoegd en wordt het gehele mengsel goed bewerkt. Dit laat men enige weken rusten waarna men begint met het opbraken van het peperkoekdeeg, telkens weer. Als het deeg plat is, wordt het opgerold en opnieuw gebraakt, totdat het taai is. Dezelfde vormen als voor taai-taai worden hiervoor gebruikt. [N 29, 88; N 29, 88a]
II-1
|
17911 |
persen |
apprehensie maken:
ǝprentšǝ mākǝn (Q197p Noorbeek),
persen:
persen (Q197p Noorbeek),
strijken:
štrikǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] || Het persen van de stof met een zwaar ijzer. [N 59, 77; monogr.]
I-11, II-7
|