28899 |
perstafel, strijktafel |
strijktafel:
štriktǭfǝl (Q197p Noorbeek)
|
De tafel waarop men strijkt. Men gebruikt de perstafel om de grotere delen als pantalon of overjas op te persen. De perstafel moet gemaakt zijn van een houtsoort die niet splintert, trekt of scheurt. Houtsoorten die erg slecht vocht opnemen, zijn als perstafel ook ongeschikt (Gerritse, pag. 34). De informanten van L 330 en Q 32 strijken ook kragen op de perstafel, omdat zij daar geen apart kragenblok hebben. Zie ook het lemma ɛkragenblokɛ.' [N 59, 18; N 59, 19a; N 59, 19e; monogr.]
II-7
|
24927 |
petroleum |
ptrole (fr.):
petrol (Q197p Noorbeek)
|
petroleum, minerale licht ontvlambare stof die vooral tot verlichting in lampen en als brandstof wordt gebruikt [petrol, peter-, stink-, bron-, brom-, gasolie] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21063 |
peul |
leut:
lèùte (Q197p Noorbeek)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
leut:
lèùte (Q197p Noorbeek)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
leuten:
lèùte (Q197p Noorbeek),
peulen:
pōͅlə (Q197p Noorbeek)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
sokkererwten:
soekerérte (Q197p Noorbeek)
|
De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
ranken:
renge (Q197p Noorbeek)
|
erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
leuten:
lèùte (Q197p Noorbeek),
peulen:
paole (Q197p Noorbeek)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
18806 |
piekeren |
nadenken:
naodenke (Q197p Noorbeek),
prakkiseren:
prakkezere (Q197p Noorbeek),
(m.).
prakkezeren (Q197p Noorbeek)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] || over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
pīpǝ (Q197p Noorbeek),
sjielpen:
sjillepe (Q197p Noorbeek),
tsjielpen:
tschlielept (Q197p Noorbeek),
tšilpǝ (Q197p Noorbeek)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|