e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pottenbakker pottenbakker: pǫtǝbakǝr (Noorbeek) Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.] II-8
praatje kal: kaal (Noorbeek) een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)] III-3-1
pralerij bohei: beheij (Noorbeek), protserigheid: protserigheid (Noorbeek) een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)] III-1-4
preekstoel predikstoel: prèdichsjtool (Noorbeek) De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
prent(je) prent(je): preentsje (Noorbeek), printsje (Noorbeek) Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] III-3-2
prentbriefkaart aanzichtkaart: anziechkaart (Noorbeek), kaart: kaart (Noorbeek) een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)] III-3-1
pret, schik spa (du.): spas (Noorbeek), vro: vròè zieje (Noorbeek) een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)] III-1-4
priesterkoor koor: koeër (Noorbeek), priesterkoor: priesterkoeër (Noorbeek) Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)] III-3-3
prikkeldraad puntdraad: pø̄ntdrǭt (Noorbeek), tankeldraad: takǝldrǭt (Noorbeek) Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.] I-8
priktol dok: dok (Noorbeek) Wurfkreisel. III-3-2