id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29077 | roksplit | split: splet (Noorbeek) | Split in de rok. [N 62, 41a] II-7 |
18426 | roksplit [wld ii.7, p.87] | split: split (Noorbeek) | Hoe noemt U: een split in de rok [N 62 (1973)] III-1-3 |
32940 | rol gevouwen hooi op de kar | laag: lāx (Noorbeek) | De goed neergelegde hoeveelheid hooi op de kar. [A 34, 5b; add. uit N 14, 120] I-3 |
32835 | rolkrabber | krabber: krabǝr (Noorbeek) | Om aanklevende aarde en paardevijgen van de rol te verwijderen kon men gebruikmaken van allerlei voorwerpen. Als men zich niet bediende van een speciale krabber of stok, reinigde men de rol met de ploegstok (zie beneden), met een willekeurige stok (P 48), met de steel van een schop of hark (Q 96d), met de spade of een andere schop (L 192a, 282, 332, P 107a, Q 3a, 4, 9, 77, 93, 96, 97, 111, 116, 194, 197, 198b), met een kleine hak (P 107a), met een pannescherf, steen of stokje (L 270), of met de punt van de schoen of klomp (L 115, 192b). Enkele termen lijken te wijzen op een aan het raam bevestigde plank of lat, die men zo nodig tegen de rol moest drukken of waardoor de rol tijdens het werk werd schoon gehouden. Voor de (...)-varianten zie men het lemma ''ploegstok''. [N 11A, 188; N 18, 149] I-2 |
32834 | rollen | ombruien: ombruien (Noorbeek), omdraaien: ømdrii̯ǝ (Noorbeek), wellen: wɛlǝ (Noorbeek) | De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-11, I-2 |
22443 | rommelpot | robbelspot: roebelspot (Noorbeek), rommelpot: rommelpot (Noorbeek) | foekepot [VC 27 (1962)] III-3-2 |
20705 | rond wittebrood | mik: mik (Noorbeek), wit brood: wit broeed (Noorbeek) | rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)] III-2-3 |
21198 | rondreizen, pendelen | rondtrekken: roondtrekke (Noorbeek) | rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)] III-3-1 |
34596 | rongen | rongstekken: rǫŋkštɛkǝ (Noorbeek), tromp: trǫmpǝ (Noorbeek) | Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13 |
34029 | roodbonte koe van het donkerrode type | roodbonte: rui̯bǫntǝ (Noorbeek), rūi̯bōntǝ (Noorbeek) | Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a] I-11 |