34243 |
roomschotel |
pateel:
pǝtiǝl (Q197p Noorbeek)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
hitsbrobbels:
hètsbroebele (Q197p Noorbeek)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34607 |
rosbak |
bak:
bak (Q197p Noorbeek)
|
Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85]
I-13
|
33924 |
roskam |
paardskam:
pē̜rškāmp (Q197p Noorbeek),
pęrtskāmp (Q197p Noorbeek)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
manééz (Q197p Noorbeek),
manège (fr.):
manē̜žǝ (Q197p Noorbeek)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|
20955 |
rot |
rot:
rot (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
rot (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] || Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
rot:
rot (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
rot (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
verschrompeld:
ideosyncr.
verschreompeld (Q197p Noorbeek),
vuil:
ideosyncr.
vōel (Q197p Noorbeek)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] || Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
20896 |
rotten |
rotten:
rotte (Q197p Noorbeek),
verschrompelen:
ideosyncr.
verschreompeld (Q197p Noorbeek),
vuilen:
ideosyncr.
vōele (Q197p Noorbeek)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
rotte (Q197p Noorbeek)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
28078 |
roven |
roven:
rōvǝ (Q197p Noorbeek),
roverij:
rōvǝri-j (Q197p Noorbeek)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|