19473 |
schaarde |
barst:
barsj (Q197p Noorbeek),
bursch (Q197p Noorbeek),
kerf:
kérf (Q197p Noorbeek)
|
Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25068 |
schaars |
nee:
ney (Q197p Noorbeek)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24432 |
schaatsenrijder |
watervlo:
watervloë (Q197p Noorbeek)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
18243 |
schabbernak |
buitenmodel:
boete models (Q197p Noorbeek)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21092 |
schaften |
rusten:
get röste (Q197p Noorbeek),
schaften:
(Eijsden!).
sjàfte (Q197p Noorbeek)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q197p Noorbeek),
scharrelen:
šarǝlǝ (Q197p Noorbeek)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
barsten van het lachen:
barsje van ⁄t lachen (Q197p Noorbeek)
|
schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
21432 |
schatten |
schatten:
sjatten (Q197p Noorbeek)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (Q197p Noorbeek)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
sjēēf (Q197p Noorbeek)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|