30015 |
stijve mortel |
te droog:
tǝ dryǝx (Q197p Noorbeek)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (Q197p Noorbeek)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28975 |
stiksteek |
achtersteek:
axtǝrštē̜k (Q197p Noorbeek),
stiksteek:
stekstēk (Q197p Noorbeek)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
28859 |
stikzijde |
zijde:
zi-j (Q197p Noorbeek)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|
25212 |
stille regen |
smiezerig:
smīēzerich (Q197p Noorbeek)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinke (Q197p Noorbeek)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
31693 |
stobbe |
vot:
vot (Q197p Noorbeek)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
23437 |
stoelen op het priesterkoor |
koorstoelen:
koeërsjteul (Q197p Noorbeek)
|
De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21226 |
stoep |
trottoir:
trottoir (Q197p Noorbeek)
|
stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
18775 |
stof |
stof:
štōf (Q197p Noorbeek)
|
Benamingen voor stof in het algemeen. [N 62, 71a; MW]
II-7
|