24997 |
verpulveren |
verpulveren:
verpölfere (Q197p Noorbeek)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
versjete (Q197p Noorbeek)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22709 |
verschillende knikkerspelen |
schieten:
sjeete (Q197p Noorbeek),
schieten vanaf de krijt:
vanaf een lijn proberen de ingelegde knikkers uit een kuiltje of ovalen ring te schieten
sjētə vanāf də krēͅt (Q197p Noorbeek)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
22711 |
verschillende knikkerspelen: nagooien |
naschieten:
naosjeete (Q197p Noorbeek)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
34233 |
verse koe |
kalfkoe:
kǭfkō (Q197p Noorbeek),
versgekalfde koe:
vē̜rsgǝkǭfdǝ kō (Q197p Noorbeek)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
18242 |
versiersel |
siersel:
seersele (Q197p Noorbeek)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
versjlète (Q197p Noorbeek)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
32918 |
verspreid gras |
gespreid gras:
gǝsprē̜i̯t ˲grās (Q197p Noorbeek)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
18797 |
verstand |
verstand:
versjtaand (Q197p Noorbeek),
verstjand (Q197p Noorbeek)
|
het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19179 |
verstandig |
verstandig:
versjtendig (Q197p Noorbeek),
versjtendig zien (Q197p Noorbeek)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|