34574 |
wiel |
rad:
rāt (Q197p Noorbeek),
meervoud
rāi̯.ǝr (Q197p Noorbeek),
wiel:
wil (Q197p Noorbeek),
(mv)
wilǝ (Q197p Noorbeek)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
beslag:
bǝšlāx (Q197p Noorbeek),
ring:
reŋk (Q197p Noorbeek)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
24276 |
wielewaal |
goudmerel:
goudmälə (Q197p Noorbeek)
|
Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
27425 |
wig |
kijl:
kil (Q197p Noorbeek)
|
Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.]
II-9
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
caban (fr.):
cabbo (Q197p Noorbeek)
|
een wijde regenmantel zonder mouwen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
wijndruif:
wiendroēf (Q197p Noorbeek),
wijndruivenstruik:
wiendroeve strŏēek (Q197p Noorbeek),
wingerd:
ideosyncr.
wiègert (Q197p Noorbeek)
|
De klimplant met handvormige bladeren en groenwitte bloempjes de de wijndruif levert (wijnrank, wingerd, wijger, vijger, wijgert, driveger), [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de druif in het algemeen (uitspraak) [N 72 (1975)]
I-7
|
19281 |
wijs |
geleerd:
gelièrd (Q197p Noorbeek),
wijs:
wiès (Q197p Noorbeek)
|
veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19000 |
wijs persoon |
wijs vat:
(m.).
un wies vaat (Q197p Noorbeek)
|
veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23351 |
wijwatervat |
wijwatersbak:
wiewatersbak (Q197p Noorbeek)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (Q197p Noorbeek)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|