33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (Q197p Noorbeek)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
21772 |
zich aanstellen |
zich belachelijk maken:
belechelijk make (Q197p Noorbeek)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bedeenke (Q197p Noorbeek)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19004 |
zich gedragen |
zich goed gedragen:
zich good gedrage (Q197p Noorbeek),
zich voegen:
(Eijsden!).
ziech veuge (Q197p Noorbeek)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
hoge dunk veil hebben:
(Eijsden!).
hoege duunk veèl hebbe (Q197p Noorbeek),
hoog in de kop hebben:
hòèg in der kop höbb (Q197p Noorbeek),
hòèg in der kop höbbe (Q197p Noorbeek),
zich een menen:
zich eng mienge (Q197p Noorbeek)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
opregen (<du.):
oprege (Q197p Noorbeek),
zich kwaad maken:
zich koed make (Q197p Noorbeek)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
wrede:
vrii̯ǝ (Q197p Noorbeek),
zich vree melken:
(de koe) mɛlǝkt zex vrījǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
(Eijsden!).
zjenere (Q197p Noorbeek),
zich schamen:
zich sjame (Q197p Noorbeek)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šōrǝ (Q197p Noorbeek)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
verdolen:
verdaole (Q197p Noorbeek)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|