24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
schwelber (Q197p Noorbeek),
schwoilber (Q197p Noorbeek),
zwarbel:
zwerbel (Q197p Noorbeek)
|
zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
boerin (Q197p Noorbeek)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18836 |
boertig |
kal:
kaal (Q197p Noorbeek),
lage, een -:
lèège (Q197p Noorbeek)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20302 |
boertje |
rips:
rupsj (Q197p Noorbeek)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
21605 |
boete |
boete:
boote (Q197p Noorbeek)
|
een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18064 |
bof |
bof:
bòf (Q197p Noorbeek)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28537 |
bolletjes stuifmeel |
stuifmeelklompen:
štø̜jfmēlklōmpǝ (Q197p Noorbeek)
|
Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94]
II-6
|
25583 |
bolrijs |
moeten aankomen:
(het brood) mot ānkōmǝ (Q197p Noorbeek),
moeten gaan:
(het brood) mot gǭǝ (Q197p Noorbeek)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
21009 |
bolster van een noot |
helle schil:
ideosyncr.
hèl schul (Q197p Noorbeek),
schaal:
sjaal (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de bast van een (wal)noot [N 72 (1975)]
III-2-3
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruidje:
boeĕnekrŭŭtsje (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
ideosyncr. boene-krootsche ? - moeilijk leesbaar)
boene-kruutsche (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|