32917 |
zwaden spreiden |
spreiden:
sprɛi̯e (Q197p Noorbeek)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
beugel:
bø̜gǝl (Q197p Noorbeek)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
17557 |
zwak en mager persoon |
schrankel:
ene sjraankel (Q197p Noorbeek)
|
zwak, tenger iemand [N 37 (1971)]
III-1-1
|
17972 |
zwak, ongezond |
kleisper:
klèèsper (Q197p Noorbeek)
|
Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17745 |
zwak, slap |
kleisper:
klēēsper (Q197p Noorbeek),
zwak:
žwa:k (Q197p Noorbeek)
|
zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24285 |
zwaluwstaart |
staart:
schtart (Q197p Noorbeek),
stots:
stoetsch (Q197p Noorbeek),
zwaluwenstots:
swelbere-stoets (Q197p Noorbeek)
|
de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18537 |
zwart pak |
pak met fantasiebroek:
pak met fantazie brook (Q197p Noorbeek)
|
zwarte pak, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwartbonte:
zwartbǭntǝ (Q197p Noorbeek),
zwartbonte koe:
zwartbontǝ [koe] (Q197p Noorbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
zwartbonte:
zwartbōntǝ (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte wiemelen:
zwarte wiemel (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u: de zwart aalbes (zwart bes, morsbes, brandewijnbes, aalbes) (soorten?) [N 72 (1975)]
I-7
|