24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
blaadlōēs (Q197p Noorbeek),
meel:
meele (Q197p Noorbeek)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte koe:
zwartǝ [koe] (Q197p Noorbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
koe met witte kop:
kō mɛt wetǝ kǫp (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
roofkraai:
roofkroͅ: (Q197p Noorbeek)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
28724 |
zwartwerk |
feestkleder:
fīsklęjǝr (Q197p Noorbeek),
rouwkleder:
rǫwklęjǝr (Q197p Noorbeek)
|
Het werk dat bestaat uit het maken van vooral zwarte gelegenheidskleding. [N 59, 194c]
II-7
|
28596 |
zwavel, sulfer |
solfer:
solfer (Q197p Noorbeek)
|
Lichtgele, licht ontvlambare chemische stof waarvan de bij verbranding vrijkomende dampen dodelijk zijn voor de bijen. [N 63, 78c; JG 1b; Ge 37, 209]
II-6
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
soͅlfər (Q197p Noorbeek)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (Q197p Noorbeek)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
smek (Q197p Noorbeek),
šmek (Q197p Noorbeek)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18105 |
zweer |
zweer:
zwèèr (Q197p Noorbeek)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|